In mijn onderzoek wordt veel gepraat. De data die ik verzamel bestaat uit woorden. De dialoog is het belangrijkste instrument. Een kleine veertig gesprekken en een aantal werkoverleggen verder heb ik ongeveer duizend pagina’s transcript. Ik heb de mazzel gehad dat ik een groot deel daarvan kon laten transcriberen door studenten (applaus voor Nina en Franka en een standbeeld voor de bedenker van F5).
Maar dan begint het: coderen en analyseren. Daarvoor gebruik ik het programma Atlas.ti, maar de eerste stap is toch gewoon een print met brede marges voor je neus en een potlood in de hand. Omcirkelen, in de marge opmerkingen schrijven, onderstrepen, uitroeptekens en vraagtekens. Ik lees met in mijn achterhoofd de onderzoeksvraag en sensitizing concepts, begrippen die je aandacht een beetje sturen omdat je ergens moet beginnen. Maar soms valt iets op waar ik niet naar op zoek was, zoals de spreeklengte.
In mijn eerste universitaire studie1 heb ik veel gewerkt met discoursanalyse. We kregen onder andere de opdracht het wekelijks Journalisten Forum van Radio1 en het programma Rondom10 te analyseren op beurtlengte, beurtwisseling, bijval en tegenspraak. Dat is toch ergens blijven hangen, want het viel me in een aantal transcripten op dat leidinggevenden vaak lang aan het woord waren. En toen ben ik eens beter gaan kijken. De spreeklengte is bijna 1 op 1 te vertalen naar de plek van de spreker in de hiërarchie van de organisatie, of zo je wilt naar de plek in het salarisgebouw.
Hoe kan ik dat patroon verklaren? Ik kan er allerlei redenen voor bedenken. De leidinggevenden in kwestie waren vaak langer in dienst bij deze organisatie dan de andere gesprekspartners en hebben daardoor misschien een informatievoorsprong. Ze waren gemiddeld ook een stuk ouder. Hebben ze letterlijk meer te vertellen? Of is het vooral omdat ze figuurlijk meer te vertellen hebben? Is er toch een soort ontzag voor ‘de baas’ waardoor we hem of haar liever niet in de rede vallen? Het kan ook te maken hebben met het karakter van leidinggevende. Uit onderzoek blijkt immers dat als het om de Big Five-kenmerken gaat, leiders vooral significant hoger scoren op extraversie. Mensen met een vlotte babbel, mensen die zich uiten, die graag in gezelschap van anderen zijn, die hun energie op de omgeving richten, die mensen nemen en krijgen eerder de leiding. Dat je dat terugziet in de spreeklengte in het transcript is dan misschien niet zo verwonderlijk.
Maar…
Tot nu toe had ik het over de deelnemers aan de gesprekken uit de organisatie. En wie is er na de leidinggevende het meest aan het woord? De onderzoeker zelf. Tjonge. Het is al geen feest om je eigen stem terug te horen, maar om je eigen eindeloze gepraat met alle herhalingen, onafgemaakte zinnen, nutteloze uitweidingen en mislukte grapjes terug te lezen, dat is nog veel pijnlijker. Om nog maar te zwijgen van sturende samenvattingen en parafrases. Au. Ik ben zelf de leider van mijn eigen onderzoek. Het is logisch dat ik de tijd neem om mensen uit te leggen wat ik aan het doen ben, maar heb ik daar echt zoveel woorden voor nodig?
Mijn ouders zeiden al: “Je hebt twee oren en maar één mond” en daar zit een idee achter. Spreken is zilver, zwijgen is goud, maar luisteren is briljant. Dat was dan ook het eerste advies van Rob Bertholee, hoofd AIVD in College Tour aan de daar aanwezige studenten en aan ‘de mensen thuis’. “Blijf luisteren. We zijn heel vaak in gesprek, maar de vraag is of er dan geluisterd wordt.” Voor de baas van het nationaal (af)luisterinstituut misschien een voor de handliggende tip, maar bij topmanagers hoor ik dit niet vaak.
Geen idee waar dit verder toe leidt, maar ik ga er voortaan toch eens meer op letten. En vaker mijn mond houden. En mijn oren open.